Ik zat midden in een hap toen er op de deur geklopt werd. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan. Ik slikte mijn laatste beetje bolognese door en liep naar de deur. Ik had verwacht een mens te zien, maar wat ik aantrof was veel kleiner. Bovendien zag het er niet uit als een mens. Het was van glas. Voor mijn deur stond een fles wijn. Ik keek nog om me heen maar ik zag niemand. Met de fles in mijn hand liep ik weer terug naar de keukentafel. ‘Hoe kom je daar nou weer aan?’ vroeg mijn vrouw.
‘Weet ik niet,’ zei ik. Ik zette de fles tussen ons in op tafel en begon weer te eten.
‘Van wie is die wijn?’ Ze was gestopt met eten. Ik merkte dat ik haar logische vragen irritant begon te vinden. Ik wilde het wel uitleggen maar wat viel er uit te leggen? Ik wist net zo veel als zij. Er stond ineens een fles wijn voor de deur, klaar.
‘Ik weet het niet.’ M’n bord was inmiddels leeg en ik stond op om nog wat op te scheppen.
‘Vind je het niet raar dan?’ Natuurlijk vond ik het raar, iedereen zou dit raar vinden. Ik besloot om hier niet op te reageren en liep zonder iets te zeggen weer naar de tafel. Ondertussen ging mijn vrouw in tegenovergestelde richting in. ‘Zullen we een glaasje proeven?’ vroeg ze vanuit de keuken. Deze had ik niet verwacht. Ik had er natuurlijk ook over gedacht, maar zomaar van een fles drinken die ineens voor de deur stond? Voordat ik een antwoord kon bedenken, kwam ze de keuken uit lopen, gewapend met een kurkentrekker. Ze zette twee glazen op tafel en schonk voor ons beiden in. Ze merkte dat ik twijfelde. Plagend bracht ze het glas voor mijn mond. Tot mijn eigen verbazing moest ik hierom lachen. Ze nam een slok en bijna automatisch deed ik hetzelfde. Hoewel ik graag wijn lustte, was ik niet per se een liefhebber te noemen en al helemaal geen kenner. Ik dronk het vooral voor het romantische idee en minder voor de smaak. Ik nam voor lief dat ik wijn nooit écht lekker vond, waardoor het wel altijd prima te drinken was. Vandaar dat ik, toen ik de situatie eenmaal had geaccepteerd en besloot met mijn vrouw mee te drinken, voorbereid was op de gewoonlijke smaak van wijn. Dit keer proefde ik inderdaad weer de smaak van wijn zoals altijd, maar dan zonder dat ene wat het niet lekker maakte. Het was m’n eerste slok maar het smaakte alsof ik al vier glazen ophad. Terwijl ik me aan het verwonderen was over de wijn zette mijn vrouw heel hard de nieuwe CD van Lucio Dalla op.
Toen ik de volgende ochtend naar beneden liep, zag ik dat de fles nog op tafel stond. Ik was net aan mijn ontbijt begonnen toen m’n vrouw ook naar beneden kwam. We keken elkaar aan, maar zeiden allebei niks. Terwijl ze tegenover me zat met de krant, staarde ik naar de fles. Pas toen ik het etiket op de fles voor de derde keer las, zag ik dat er heel klein een telefoonnummer op stond. Ik zag hoe mijn vrouw nog steeds de krant aan het lezen was en kon de vorige avond niet uit m’n hoofd zetten. Ik had het gevoel dat ik iets moest doen en liep naar buiten. ‘Waar ga je heen?’ vroeg mijn vrouw nog.
‘Ik moet even snel iets regelen.’ Met de fles onder mijn arm liep ik naar de telefooncel aan het einde van de straat. Toen de telefoon overging, hoorde ik een vrouwenstem met een Argentijns accent aan de andere kant van de lijn.
‘Hallo, met wie spreek ik?’
‘Ja hallo, met Rinunciari, ik vroeg me af of ik een fles wijn van jullie kon kopen, vandaag nog het liefst.’
‘Dat kan zeker, als je langskomt hebben we genoeg flessen voor je klaar liggen.’
‘Och wat fijn. En ik vroeg me nog af of er een station in de buurt is, ik heb geen rijbewijs begrijpt u.’
‘Nou dat is best een endje, ik kan wel iemand naar het station sturen als je dat wil.’
‘Ja dat zou heel fijn zijn, ik kom er zo snel mogelijk aan.’ Ik was verbaasd over hoe makkelijk de vrouw dit allemaal regelde. Ik bedankte haar, hing de telefoon weer op en haastte me naar het treinstation.
De hitte van de trein, in combinatie met mijn zenuwen, maakte dat ik enorm aan het zweten was. Toen mijn bestemming werd omgeroepen, voelde ik mijn plakkerige kleren zich lostrekken van de leren stoel. Het station was klein en verlaten. Naast de medewerker in het loket was er maar één iemand anders. Een jonge man die leunend tegen zijn scooter stond te roken. ‘Ben jij van de wijnboer?’ vroeg ik hem.
‘Jazeker, dan moet jij Rinunciari zijn.’ Ik schudde zijn hand.
‘U heeft een flesje wijn voor me meegenomen?’ Ik hoopte dit snel af te handelen zodat ik de eerstvolgende trein terug kon pakken.
‘Wat? Nee de wijn is op de boerderij, ik kom je alleen even ophalen. Het is maar een klein stukkie verderop, als je even achterop de scooter komt, rijden we er zo heen.’ Ik zag mezelf twijfelend kijken in zijn zonnebril.
‘Sorry maar had u niet gewoon een fles voor me mee kunnen nemen?’ Hij moest een beetje lachen.
‘Ik weet toch helemaal niet hoeveel je had gewild? Bovendien verkopen we verschillende soorten wijn op de boerderij.’ Ik baalde, hier was natuurlijk geen speld tussen te krijgen maar het idee om nu nog helemaal bij hem achterop te gaan, maakte me nerveus. Ik wilde op tijd weer thuis zijn en zag mezelf sowieso niet als iemand die zomaar bij vreemde mannen achterop de scooter springt.
‘Moet ik geen helm op?’ Vroeg ik deels omdat ik graag een helm zou willen dragen en deels in de hoop dat ik er op die manier toch onderuit kon komen.
‘Nee nee, komt goed vriend, het is maar een klein stukkie.’ Hij had de motor al gestart en gebaarde me om bij hem achterop te komen zitten. Ik kon niet langer staan twijfelen en klom zo natuurlijk mogelijk op het achterzitje.
‘Doe je voeten maar op die dingen aan de zijkant.’
‘Ja heb ik, ze zitten goed zo.’ Ik begreep niet helemaal welke dingen hij bedoelde maar ik dacht niet dat het veel uit zou maken.
‘Nee doe ze op die stangen,’ zei hij lichtelijk geïrriteerd. ‘Heb je nog nooit op een scooter gezeten?’ Ik had inderdaad nog nooit op een scooter gezeten, maar hoe moeilijk kon het zijn?
‘Ik laat ze wel gewoon zo hangen,’ zei ik in de hoop dat de man zich niet verder zou opwinden. Hij ging akkoord en met m’n handen zo stevig mogelijk aan het zitje geklemd, reden we weg.
Toen we eenmaal op de boerderij aankwamen, begon het al te schemeren. Ik werd door de chauffeur naar een bankje gewezen dat op de veranda van het boerderijgebouw stond. Het laatste beetje zon scheen op mij en gaf alles om me heen een oranje gloed. Ik keek uit op de lange rijen druivenbomen en links van me hoorde ik schapen. Het was een prachtig gezicht waar ik ongetwijfeld van zou kunnen genieten als ik niet constant aan het nadenken was over hoe en wanneer ik weer thuis zou komen. Daar kwam nog bovenop dat er aan de lopende band vliegen op me zaten. Het leek wel alsof ik een drol was en de vliegen vliegen waren. Er moet toch zeker genoeg mest te vinden zijn op deze boerderij, wat hebben ze bij mij te zoeken? Mijn gedachten werden verstoord toen de boerin naar me toe kwam lopen met een fles in haar hand. ‘Dit is hem dan,’ zei ze, nog steeds met dat Argentijnse accent.
‘Hoe weet u dat ik deze wilde?’ Ze keek me vragend aan.
‘Je vroeg toch om onze wijn aan de telefoon? Dit is onze wijn.’
‘Dus jullie verkopen maar één soort wijn?’
‘Ja?’ Haar blik was niet veranderd, misschien zelfs nóg vragender geworden.
‘Had u de wijn dan niet gewoon naar het station kunnen brengen?’
‘Je had toch niet gezegd hoeveel je wilde hebben?’ Ik wist niet wat ik moest zeggen dus ik zei maar niks. De vrouw ging naast me zitten en de jongen bij wie ik op de scooter zat, volgde haar kort op met een klein tafeltje en twee glazen. Ik had eigenlijk gedacht snel twee flessen te kopen en de eerstvolgende trein terug te nemen, maar om nu ineens te vertrekken was ook weer zo wat. De vrouw schonk in. Ik maakte een halfbakken proostgebaar maar zag dat de vrouw haar glas al op haar mond had. Snel nam ik ook maar een slok. Ik schrok me dood, ik wilde het bijna uitspugen. De onaangenaamheden van wijn die ik normaal gesproken voor lief nam, sprongen er nu zomaar 10x zo sterk uit. Uit beleefdheid hield ik me sterk maar de wijn was niet te drinken. De vlaag van verdriet die over me heen kwam kon ik niet zo makkelijk tegenhouden en het duwde mijn mondhoeken naar beneden. De hele weg hierheen heerste de wijn in mijn gedachten, vervolgens was ik alleen maar bezig met hoe en wanneer ik weer thuis zou komen. Nu waren al deze gedachten verdwenen en kon ik alleen nog maar denken aan mijn vrouw.